Ik had het Ibis Budget-hotel geboekt in Haeundae, het Scheveningen van Busan. Mijn kamer had uitzicht over het strand, de zee, en, omdat het helder was: op Japan. Vanuit mijn kamer zag ik in de verte de contouren van het eiland Tsushima: Japans grondgebied. Stiekem was dat ook deels de motivatie achter mijn keuze, maar ik wist niet dat ik ook écht die kamer op de elfde verdieping met zeezicht zou krijgen. En dat het helder genoeg zou zijn. Maar toen ik met het pasje de deur opende, zag ik het meteen. Daar lag Japan. So close, yet so far.
Merkwaardig trouwens dat het op mijn blog de vijftiende verdieping was, en in mijn boek ineens de elfde… Oh-oh, heb ik daar een foutje gespot?!
Sinds dat eerste bezoek aan Busan was het mijn wens om Tsushima te bezoeken. Om terug te zwaaien vanaf de andere kant, of zo. Ik hou ervan om verhalen in mijn hoofd rond te breien, en dat tripje naar Busan… Dat was nog niet rond. Sterker nog, het was het stukje waarbij ik tijdens het voorlezen van mijn audioboek volschoot. Nu is mijn hele boek wel een soort verwerking van corona times, maar dit stukje lag extra gevoelig. Ik voelde weer die pijnlijke machteloosheid, van Japan zien liggen maar er niet naartoe mogen, en bovenal: van die knagende, bijtende onzekerheid.
Dus toen ik met Riemer vakantieplannen aan het maken was voor zijn jaarlijkse bezoek aan Japan, stond Tsushima hoog op mijn lijstje. En omdat we toch bezig waren, wilden we ook wel (weer) naar Busan. Riemer was er natuurlijk sowieso nog nooit geweest, en ik was ook wel benieuwd: Hoe zou Busan zijn, anderhalf jaar later? Op YouTube zagen we een stel met de Queen Beetle, een supersnelle ferry, de overtocht maken, dus dat gingen wij ook doen – al waarschuwde de video ons al wel voor een veelvoorkomend probleem…
Ferry Doedens-grap hier
Maar laten we bij het begin beginnen. Op zaterdagochtend 14 oktober vlogen we van Tokio’s Haneda Airport naar Fukuoka. Dat hadden we een jaar eerder ook al gedaan, en dat was ons toen goed bevallen; het vliegveld van Fukuoka ligt middenin de stad, wat de aanvliegroute erg uhm, interessant maakt, maar de trip van en naar het vliegveld super makkelijk. Twee haltes met de metro en je bent op Hakata Station, Fukuoka’s grootste treinstation.
Omdat ik op reis altijd moet vechten tegen de overprikkeling, heb ik een aantal regels. Een daarvan is: reisdagen zijn reisdagen, en niks anders. Nu zal je zien dat dit tijdens deze trip niet helemaal gelukt is, maar in principe wil ik ergens aankomen, mijn hotel in duiken, en pas de volgende dag eens de boel gaan bekijken. En op die dag wil ik niet ook nog eens terug- of doorreizen, dat komt daarna dan weer. Ook wist ik van vorige keren dat ik, als ik met Riemer reis, het beste een eigen hotelkamer kan nemen. Dus voor deze trip boekten we sobere eenpersoonshokjes, geen luxe tweepersoonssuites. Die zaterdag checkten wij in bij een basic business-hotel vlakbij Hakata Station, en doken we in bed. De volgende dag hadden we een ferry te halen.
De ferryterminal lag helaas niet heel centraal, hiervoor moesten we twintig minuten met een of andere volgepakte stadsbus (want langs de route zit ook een conventiecentrum, en daar was iets gaande, of zo). Maar na een stressvolle rit (want ik hou niet van bussen, die hebben geen wc) en een kleine zoektocht naar de juiste terminal (want dat kan nooit eens gewoon duidelijk) waren we ruim op tijd voor onze boot: de Venus 2.
De Venus 2 is een afgeragde ferry van het soort waar ik in 2017 ook al grapjes over maakte toen we naar Huis Ten Bosch gingen. Ook de ferry naar Ikeshima leek erop, wat mij doet denken dat Japan ooit een ferry boom had, in 1988 of zo. De ferry waar we mee gingen was een jetfoil, zo’n ding dat over het water vliegt; vast in de jaren ’80 hypermodern. Maar goed, genoeg geklaagd over de ferry, we zijn niet gezonken en na iets meer dan twee uur en een tussenstop op een ander eiland waren we dan eindelijk op Tsushima. Werd ik helemaal emo? Niet echt. We moesten nog een huurauto ophalen.
Ons plan was namelijk als volgt: We zouden de ferry nemen naar Izuhara, een plaatsje in het zuidelijke gedeelte van Tsushima, waar de meeste ferry’s aankwamen. Daar zouden we een auto huren, naar het noorden rijden en daar overnachten. De volgende dag zouden we terugrijden naar het zuiden en de ferry terug naar Fukuoka nemen.
Dus wij haalden de auto op, en reden in twee uur naar de andere kant van het eiland. Of nou ja, Riemer reed. Ik heb geen rijbewijs. Nu moest Riemer hiervoor ook een speciaal internationaal rijbewijs ophalen, en zichzelf aanleren om aan de linkerkant van de weg te rijden. Best wel een uitdaging, aangezien de wegen op Tsushima vaak smalle, kronkelende bergweggetjes zijn, waarop soms ineens een auto stilstaat omdat de bejaarde bestuurder in de berm wilde persimmons aan het plukken is – of whatever else aan het doen is. En toen we tegen het einde van onze trip een afslag richting uitkijkpunt namen, reden we plots op een helling bezaaid met stenen en takken, alsof er bovenop de berg een muur was ingestort, die recht naar beneden was komen rollen.
Die avond sliepen we in Hitakatsu in het Toyoko Inn-hotel, een keten die er vrijwel overal hetzelfde uitziet. Toch was dit hotel ietsje anders: omdat het zo afgelegen was, werd er ‘s avonds gratis curry voor de gasten geserveerd. Twee dametjes stonden met een grote pot rijst en een grote pot saus achter een tafel in het restaurant, alsof het de bedrijfskantine was. Deze gratis maaltijd was zeer welkom, want hierdoor hoefden we niet meer op zoek naar een restaurant of convenience store. Na een kort bezoekje aan het strand waar het hotel direct aan grensden, doken we ons bed in. De volgende dag moesten we immers op tijd weer bij de haven zijn.
Zoals je ziet ging mijn reisregel hier al het raam uit. Maar dat kon niet echt anders. We hadden graag vanuit Hitakatsu, het dorp in het noorden van Tsushima, de boot naar Busan willen nemen. Die gaat daar ook gewoon, want vanaf Hitakatsu is het nog geen anderhalf uur naar Busan. Maar een ticket kopen voor die ferry was vanuit Japan vrijwel onmogelijk – zeker online. Er was wel een site, maar die was enkel in het Koreaans. En om te bestellen, moest je een Koreaans telefoonnummer hebben. Daar kwam nog bij dat, hoewel sommige autohuurbedrijven zowel in noord als in zuid zaten, huurauto’s altijd teruggebracht moesten worden naar de plek waar je ze opgehaald had. En direct vanaf Fukuoka naar Hitakatsu reizen was ook niet te doen, want die ferry’s vertrokken op bizarre tijden, middenin de nacht.
Back to business-hotel
De volgende dag reden we terug naar de zuidelijke haven van het eiland. Onderweg stopten we nog bij een ander uitkijkpunt, in de hoop op een beter uitzicht op Korea, maar deze keer zagen we echt niks. Dus na twee uur karren, dik twee uur met de ferry en nog een stuk met de bus waren we terug bij hetzelfde sobere hotel waar we een dag eerder uitcheckten. Hier zouden we de komende twee nachten blijven. Even rust, voordat we naar Busan zouden afreizen. (Haha, grapje. Die avond tijden het avondeten kreeg ik twee mails van gestresste klanten: gezeik met de MyParcel- en PostNL-plugins. Ik at snel mijn bordje leeg, haastte me terug naar het hotel en spendeerde de rest van de avond tussen de code.)
De volgende dag haalde ik mijn Starbucks-medaille voor Saga prefecture in de prachtige bibliotheek/boekwinkel in Takeo Onsen. Ik voelde me die dag niet heel lekker, dus die avond deed ik niet veel meer dan een bad nemen. De volgende dag zouden we weer op pad gaan.
Naar Korea
De snelle ferry naar Busan wordt geëxploiteerd door JR Kyushu (de spoorwegen?!) en zoeft in iets meer dan drieënhalf uur van de internationale terminal van Fukuoka naar de internationale terminal van Busan. Beide gebouwen zijn een soort vliegveld, maar dan heel mini. Althans, de gebouwen zijn niet mini, die zijn gigantisch. Maar er zitten twee agentjes, er is één gate, en ik moest mezelf er echt even aan herinneren dat ik toch écht niet moest vergeten een re-entry permit te regelen. Ik ging wel gewoon naar het buitenland, natuurlijk. Al is het gek om te bedenken dat de terminals twee jaar geleden gewoon helemaal dicht waren, terwijl er nu geen tests, K-eta-formulieren of visumbrieven meer nodig waren.
Aan boord kregen we ook een Koreaans douaneformulier uitgereikt, en hier maakte ik een kapitale fout, waarvoor ik na de video van de twee jongens die ik hierboven linkte al gewaarschuwd had moeten zijn; ik vulde het formulier in op de bewegende boot, en werd kotsmisselijk. Hoewel we luxe eersteklas-stoelen geboekt hadden, hebben we vrijwel de hele overtocht aan een krap tafeltje bij het raam gezeten.
In Busan hadden we expres gekozen voor hetzelfde hotel als waar ik anderhalf jaar geleden zat: het Ibis Budget Ambassador hotel in Haeundae. Met zeezicht, ofwel, Tsushima-zicht. Vanaf de ferryterminal was het nog een uur met de metro, dus eenmaal daar aangekomen vond ik het wel even mooi geweest. Ook de volgende dag wilde ik even rustig achter mijn laptop zitten, dus Riemer ging in z’n eentje de buurt verkennen. Ik was er toch al geweest, dus dat was prima. Later die dag liepen we samen nog een stukje, en bezochten we Busan x The Sky, de gigantische toren met Starbucks waar ik de vorige keer ook naartoe was geweest, maar die ik graag nog een keer wilde doen.
Na twee nachten in Busan, noodles eten met een schaar en een sessie Koreaanse BBQ, pakten we de metro terug naar de ferryterminal. Ik was inmiddels behoorlijk overprikkeld en ik keek ernaar uit om weer terug naar Japan te gaan; het geluidsniveau in Japan is toch aan aantal decibel lager dan in Korea, en het aantal omaatjes met permanentjes dat met hun boodschappenmandjes op wieltjes voor je neus stil blijft staan is ook een stuk lager. Busan is prachtig, echt, maar Japan is thuis.
Al op de ferry voelde ik me terug in Japan; de omroepberichten, het personeel… Ik kon het in ieder geval een beetje verstaan. En deze keer was ik niet misselijk, dus ik bestelde een pizza en Riemer en ik genoten van de gratis softijsjes die je als eersteklaspassagier kon halen. In Fukuoka begaven we ons voor de derde keer naar hetzelfde hotel vlakbij het station; de volgende dag zouden we de shinkansen naar Osaka pakken.
Nog een stukje
Van Osaka zag ik echt helemaal niks. Als het aan mij had gelegen dan waren we in één stuk doorgereisd, al is Fukuoka – Tokyo wel een vijf uur lange zit. Maar Riemer was nog nooit echt in Osaka geweest, behalve voor een overstap misschien, dus die wilde graag de stad in. Het was zaterdagavond en Riemer vertrok richting een bruisend Dotonbori.
Ik bleef ondertussen in mijn hotel. De dag ervoor, op de ferry van Busan naar Fukuoka, kreeg ik een berichtje over een opiniestuk in Trouw, waarin nogal bijzondere ideeën over autisme en hoogbegaafdheid werden verkondigd. We bundelden met vijf autistische schrijvers onze krachten en die avond in Fukuoka begon ik met schrijven. In Osaka legde ik de laatste hand aan onze reactie.
De volgende dag pakten we weer de shinkansen, om onze reis naar huis te vervolgen. Daarna heb ik – behalve treinkaartjes kopen voor de nachttrein, wat wel weer genoeg stress voor die dag was – twee dagen helemaal niks gedaan. Woensdagochtend vroeg vertrok Riemer, dus om 5:00 stond hij aan mijn deur met de sleutel van mijn kantoor, waar hij de eerste en laatste dagen van zijn bezoek had gelogeerd. Ik was nog de hele week overprikkeld. Onze reactie op het artikel in Trouw werd die vrijdag geplaatst, je leest het hier.
Autistische verantwoording
Begrijp me niet verkeerd, ik vond deze trip heus leuk. Maar een week lang bleef mijn hoofd steken op Tsushima. Alle herinneringen van Tsushima zijn helder, en dat lees je wellicht ook in deze blog. Daarna wordt het steeds meer een waas, en bleef ik steeds meer binnen. Dat dit allemaal goed is gegaan, is omdat ik inmiddels van mezelf weet hoe dit werkt. Daarom hadden we twee nachten Busan, niet één. Daarom had ik mijn eigen kamer. Daarom kozen we in Fukuoka en Osaka hotels die op loopafstand van het station waren.
Toen ik jonger was, schreef ik meer blogposts. Ik gebruikte de stukjes regelmatig om mijn hoofd leeg te maken, en dat probeer ik met deze post ook een beetje te doen. Door op te schrijven wat we in Takeo-Onsen, Busan en Osaka deden, worden mijn herinneringen als het ware gereorganiseerd. Alsof je een kledingkast hebt waar alles maar in is gepropt, waarbij je door het schrijven van een blog alles uit de kast trekt, netjes opvouwt en op de juiste plank legt.
Noks Nauta en Willem de Boer van het Trouw-artikel zullen zeggen dat ik geen autisme heb, als ik op reis kan gaan. Anderen zullen zeggen dat ik loop te janken, want wat zeik ik nou over een vakantie en wat een privilege en weet je wel dat er oorlog is in de wereld? En ik, ik voel elke keer na zo’n dom artikel de behoefte om me te verantwoorden, om niet een blog te schrijven waarin alles alleen maar leuk en makkelijk leek, maar ook niet een blog waarin ik zeur. Nou ja. Anderen hebben kennelijk ook altijd wat te zeuren, dus hiermee zullen jullie het moeten doen. ;)