Vrijdag was de deadline voor mijn boek; de dag dat alles naar de drukker moest. Vandaag is het maandag en zijn we stiekem nog met de laatste wijzigingen bezig, maar na vandaag is het hopelijk echt klaar. Dat zal eigenlijk ook wel moeten, want eind deze maand moet het geval in de winkel liggen.
Correcties
De afgelopen weken stonden bijna helemaal in het teken van correcties. Op een gegeven moment was het een lijst van dertien A4’tjes, aangedragen door vier correctoren (waarvan twee extra door mij ingeschakeld want ik heb No Chill), met daarop dingen als waarom is het hier Tokio en daar Tokyo? (waarop het antwoord is: omdat het hier onderdeel is van een naam, zoals Tokyo Disneyland, en hier niet), lelijke afbreking: massage-produceerde, moet zijn massa-geproduceerde en typo op pagina 136, er staat bloemsembomen in plaats van bloesembomen. Hierop volgden urenlange gesprekken waarin tot in detail uitgevochten wordt of het wil of wilt en kan of kunt moest zijn, of je sushi-lunch met een streepje schrijft en of we Ikea met smallcaps gingen doen, of gewoon zoals in deze zin.
Het zal je wellicht niet verbazen, maar ik verander echt in een draak in zulke situaties. Ik vertrouw helemaal niets en niemand meer, en elke onopgemerkte fout, of erger, elke fout die ineens verschijnt waar het eerst gewoon goed stond, drijft me tot paranoia. (“Het is faux Romeins, niet faux Romeijns…?!) Ik heb tot twee keer toe het hele boek uitgeprint in de convenience store, dat we volgens mijn boek de eerste keer cursief schrijven, maar dit is mijn blog dus hier doe ik dat lekker niet.
Vrienden om mee te vechten
Gelukkig heb ik enige steun aan mijn vrienden in dit soort situaties. Ze vervullen allemaal een andere functie en daarmee vullen ze elkaar perfect aan. Aafke, die ook meehielp met de correcties, is mijn strijder. Als ik boos ben, is zij woest. Onze app-gesprekken staan boordevol caps en IK WIL VECHTEN en NEE NEE NEE. Dan is er Riemer, de rust zelve maar scherp op de juiste momenten, die vanmorgen toch nog even vroeg: “Uhm, klopt het dat op de kaart nu ook Tokyo staat?” Ik veranderde in een soort razende Donald Duck, waarop Riemer rustig zei: “Ja, ik dacht, ik vraag het toch maar eventjes…?
Vorige week leverde ik voor Hannah haar nieuwe platform Flux Universe op, waarbij zij net zo perfectionistisch was als ik bij mijn boek. Als twee gestresste kippen zaten we tegen elkaar te appen, zij omdat ze vond dat ze met een te dikke hyperlink-lijn écht niet live kon gaan, ik omdat ik vond dat ze even rustig moest doen want er ging heus niemand dood. Natuurlijk zag ik mijn eigen hypocrisie, en toen ik nogal bot uit m’n slof schoot was Hannah zo slim om me direct even te bellen. Sommige dingen werken toch beter als je elkaar live spreekt, dus de spanning was in no-time uit de lucht, en ze had gelijk: de dunne hyperlinks waren veel mooier.
Dan is er Jean-Jacques, die vooral dienst deed als welkome afleiding. Hij spreekt geen Nederlands, dus de helft van mijn frustraties over het boek kwamen toch niet aan, of vergden een veel te lange uitleg. Ik boekte woensdag een hotel dichtbij zijn huis, zodat ik hem voor de verandering doordeweeks kon zien. Dat móest gewoon even; ik kon niet de hele week alleen thuis in de stress zitten. Dit weekend zagen we elkaar beide dagen. Zaterdag keken we vliegtuigen bij Haneda Airport en treinen bij de shinkansen-parkeerplaats bij Oi Keibajo-mae. Zondag boekten we een love hotel met een zwembad, dat er op de foto’s een stuk beter uitzag dan in het echt. “Had je de reviews van tevoren gelezen eigenlijk?”, vroeg Jean-Jacques me later. Dat had ik wellicht moeten doen, dan had ik namelijk kunnen lezen dat andere gasten één ster nog te veel vonden.
Hoewel je natuurlijk kan (kunt?) zeggen dat een koud zwembad, Aafke Romeijnse voegen-aids, een vergeten pleister op de badrand en een doorzakkende vloer onderdeel zijn van een experience, voelde ik me toch schuldig over deze keuze. En toen Jean-Jacques me daarna via de drukke Shibuya Crossing een hysterische BIC Camera in sleepte, op zoek naar limonadesiroop (“In een camerawinkel?” Ja nee, dat klinkt gek maar ze verkopen ook alcohol in de camerawinkel. Shoot me.) en daarna vroeg waar ik wilde eten, wist ik het helemaal niet meer. “Ik voel me niet zo goed, ik ga wel naar huis”, zei ik. (Volgens mijn editor moet die komma binnen de aanhalingstekens.) “Oké,” zei Jean-Jacques, “dan ga ik wel naar Taco Bell.” Janken. Ik wilde niet naar huis. Ik wilde gewoon dat de overprikkeling stopte.
Jean-Jacques stelde voor om naar een rustig stukje terras te gaan, waar we eerder waren. Maar toen we langs wolkenkrabber Hikarie liepen, stelde ik voor om toch maar iets te gaan eten. Hikarie is Shibuya’s op drie-na-nieuwste wolkenkrabber, dus een stuk minder druk dan de kolossen die erna kwamen. Jean-Jacques wist er een rustig restaurant met regionale Japanse gerechten, en na een paar minuten in relatieve kalmte en met wat happen eten in mijn maag knapte ik al snel op.
Meltdown hangover
Hoewel de inzinking gisteren maar van korte duur was, werd ik vanmorgen alsnog wakker met een hangover. Het is die rare terugslag na een periode van intensief werken, van 100% ingezoomd en gefocust zijn. Ineens zoomt mijn brein uit, en zie ik het grote plaatje. Het veel te grote plaatje, waarin alles tegelijkertijd overweldigend en futiel is. Waarom doe ik dit allemaal? Waarom ben ik hier? Ik wil mensen spreken, maar ik ben er ook van overtuigd dat niemand zit te wachten op dat negatieve, op een Toeps die twijfelt aan alles wat er maar bestaat. Gelukkig ben ik inmiddels zo oud en wijs dat ik weet dat deze buien over gaan. Dat dit gewoon komt doordat ik moe ben, doordat ik hard heb gewerkt, en dat als ik twee dagen ga eten en slapen en verder niks, dat ik dan vanzelf weer zin krijg in dingen.
Dus ja. Koop mijn boek. Het verschijnt eind september, en je pre-ordert ‘m hier. Dan ga ik ondertussen op bed liggen en pasta eten.